Test jezelf: hoe verslavingsgevoelig ben jij?
15 mei 2023
Waarom kan de ene persoon makkelijk stoppen na één koekje, terwijl bij de ander altijd meteen het hele pak leeg gaat? En hoe kan het dat de één zonder problemen ‘gelegenheidsroker’ is, terwijl de ander na één sigaretje meteen een hardnekkige verslaving ontwikkelt? Santé dook in de wereld van dopamine.
‘Neem nóóit cocaïne, want na één lijntje ben je al verslaafd’. Hoeveel ouders zullen deze waarschuwing niet gebruikt hebben om hun kinderen te weerhouden van drugs? Helemaal onwaar is het niet: één dosis coke kan bij sommige mensen – pakweg 15% – inderdaad al leiden tot een serieuze verslaving. Toch zijn er ook genoeg mensen die ieder weekend met hun neus in het witte poeder zitten en er toch niet afhankelijk van zijn. Hetzelfde geldt voor talloze andere verdovende middelen, zoals sigaretten en alcohol: vrijwel iedereen komt daar in zijn of haar leven mee in aanraking, maar slechts een klein deel raakt verslaafd. En ook ‘onschuldigere’ verslavingen hebben op iedereen een andere uitwerking. Zo kan het dat jij Candy Crush na een paar keer wel gezien hebt, terwijl je buurvrouw maandenlang geobsedeerd lijkt door zo’n ‘stom spelletje’.
Veel mensen zijn geneigd om verslaving te koppelen aan doorzettingsvermogen en wilskracht, maar dat is onterecht. Iemand die na diverse stoppogingen toch weer een nieuwe sigaret opsteekt, hoeft helemaal geen slappeling te zijn. Hij kan simpelweg biologisch gezien gevoeliger zijn voor verslaving dan iemand die wél cold turkey is gestopt. Als je rookt, drugs gebruikt, seks hebt of iets heel lekkers eet, wordt namelijk het beloningscentrum van de hersenen geprikkeld. Er komt dopamine vrij, wat zorgt voor een geluksgevoel. Bij de één komt er echter meer dopamine vrij dan bij de ander. En ook niet iedereen breekt dat stofje even snel af. In welke mate je dus in extase raakt van een XTC-pil, of in hoeverre je na die verrukkelijke vrijpartij verlangt naar meer, is dus deels al bij je geboorte bepaald.
“Dat je een verslavingsgevoelig brein hebt, betekent niet dat je ook daadwerkelijk verslaafd bent”
Experimenteren
Maar die erfelijke aanleg is slechts één van de vele factoren die bepalen of je een verslaving ontwikkelt, vertelt Jacqueline Vink, hoogleraar Verslavingsonderzoek bij de Radboud Universiteit: “De meeste jongeren gaan in de puberteit experimenteren met bijvoorbeeld drank, drugs en tabak en dan spelen ook omgevingsfactoren en individuele verschillen de belangrijkste rol: het milieu waarin je opgroeit, de opvoeding die je krijgt, de vrienden die je hebt en of je het leuk vindt om nieuwe dingen uit te proberen. Dat alles samen, bepaalt of het bij één sigaretje blijft of dat je eraan verslaafd raakt. Maar als we kijken naar de mate waarin iemand verslaafd raakt, dus in dit geval hoeveel sigaretten iemand per dag rookt, dan speelt erfelijke aanleg wél een hele grote rol. Bij een nicotineverslaving is dat zelfs 75%.”
Dat je een verslavingsgevoelig brein hebt, betekent dus helemaal niet dat je ook daadwerkelijk verslaafd bent. Als je weinig in contact komt met mensen die roken, drinken of drugs gebruiken en nooit moeilijke emotionele tijden hebt gekend, zou het zomaar kunnen dat je verslavingsvrij door het leven fietst. Maar dat kan zomaar omslaan als je opeens wél in verleiding wordt gebracht. Zeker als je op dat moment niet lekker in je vel zit, bijvoorbeeld omdat je in scheiding ligt, werkloos bent of geldzorgen hebt.
Sensation seekers
Het is dus goed om van jezelf te weten of je een erfelijke aanleg hebt voor verslaving. “Kijk binnen je familie”, zegt Jacqueline Vink. “Ouders, grootouders, ooms en tantes: zijn er onder hen veel rokers of alcoholisten? Grote kans dat dit jou ook kan gebeuren. Ook weten we, bijvoorbeeld doordat we heel veel mensen vragenlijsten hebben laten invullen, dat verslavingsgevoelige mensen vaak ook sensation seekers zijn: ze zijn nieuwsgierig van aard, extravert en vinden het spannend om nieuwe dingen uit te proberen.”
“De verslavingsgevoeligheid hoeft zich niet alleen te uiten in verdovende middelen”
De verslavingsgevoeligheid hoeft zich dan ook helemaal niet alleen te uiten in verdovende middelen. Je kunt ook verslaafd zijn aan gamen, aan je smartphone, aan seks, eten of sport. “Er zijn ook mensen die heel blij worden van hardlopen, dan is ook het beloningscentrum in je hersenen actief en dat is een stuk onschuldiger dan nicotine”, zegt Vink. Het één sluit echter het ander niet uit: door je kicks te halen uit salsadansen, parachutespringen of Candy Crushen, voorkom je niet dat je ook aan een schadelijker middel verslaafd raakt. Van de mensen die zich melden bij een afkickkliniek, heeft 40 procent een meervoudige verslaving.
Moeten mensen met erfelijke aanleg dan maar geheelonthouder worden en angstvallig uit de buurt blijven van kroegen, casino’s en festivals? “Dat is nu ook weer niet nodig”, legt Vink uit. “Roken zou ik iedereen afraden, maar af en toe een glaasje alcohol drinken kan echt niet zo veel kwaad. Er zijn ongelooflijk veel mensen die met regelmaat alcohol drinken en slechts een piepklein deel daarvan wordt alcoholist. Vaak zijn dat mensen die vluchten in drank na een grote negatieve gebeurtenis, zoals een sterfgeval of depressie. Het is dus wel verstandig om in je achterhoofd te houden dat, wanneer er iets naars gebeurt in je leven, je extra gevoelig bent voor het ontwikkelen van een verslaving. Het beste advies is om dan hulp te zoeken, bijvoorbeeld bij een psycholoog. Met een verslavingsgevoelig brein, kun je het in moeilijke periodes nu eenmaal minder makkelijk op eigen kracht. En dat is helemaal geen schande.”
Puberbrein
Als verslavingsgevoeligheid in de familie zit, is het volgens haar wel belangrijk om te beseffen dat ook je kinderen hiermee belast kunnen zijn. Vink is daarom groot voorstander van de NIX18-campagne. “Pubers kunnen minder goed hun impulsen onderdrukken, hun brein is pas volgroeid als ze begin 20 zijn. Niet voor niets mag je in Amerika pas vanaf je 21ste drinken. Momenteel is roken minder stoer en hip dan vroeger, maar groeit de populariteit van GHB. En dat is óók een enorm verslavend middel, met serieuze gevolgen. Hoe langer je dus als ouder kunt uitstellen dat je kind gaat experimenteren met verdovende middelen, hoe beter.”
Tekst: Marion van Es / Beeld: GettyImages